Sunday, February 27, 2005

6. Anthologie / Bloemlezing

6. BLOEMLEZING / ANTHOLOGIE


ARTIKELS VAN / IN:
ERIK VAN RUYSBEEK (ANTHOLOGIE / FAGNE), KARI BERT (CATALOGUS), KARI BERT (CATALOGUE), SERGE LARGOT (ANTHOLOGIE)

Bloemlezing met gedichten van: Akhenaton, anoniem (Egypte), Lao-Tseu, Orfisch Hymne, Taliesin, Hocein Mansur Hallaj, Gregorius van Narek, Milarepa, Sa'di, Roemi, Hadewijch, Ikkyu, Kabir, Sint-Jan van het Kruis, Angelus Silesius, Jan Luyken, Goethe, Hölderlin, Novalis, Victor Hugo, Guido Gezelle, Arthur Rimbaud, Charles Van Lerberghe, Tagore, Paul Valéry, M. Iqbal, R.M. Rilke, De Milosz, Ezra Pound, Rupert Brooke, Adriaan Roland Holst, Paul Verbruggen, Vincente Huidobro, Jorge Guillen, Paul Van Ostaijen, Gerrit Achterberg, Pol Le Roy, Wols, Dylan Thomas, Paul Celan, Hans Lodeizen, Hans Andreus, Gilberte De Leger, George Andrews, Marcel Bogaerts, Irene Van Kerckhoven, Serge Largot, Jo Verbrugghen.

*
INLEIDING TOT HET NUMINEUZE

"De gewarigheid voor het numineuze spruit voort uit een verwondering voor het mysterie van het onkennelijke, het numineuze zelf is een kenmerk van de werkelijkheid waar deze gewarigheid naar wijst, zoals ze kan gevoeld worden doorheen de filter van deze gewarigheid. Deze complexe wisselwerking als van spiegelebeelden is de fundamentele ervaring van elk religieus beleven, oorspronkelijk binnen de godsdiensten beleefd, later ook erbuiten. Zij is de fundamentele ervaring van het leven zelf. Slechts de modaliteiten waarin deze ervaring in de menselijke levensbelevenis is opengebloeid ondergingen, samen met de menselijke bewustwording, doorheen de geschiedenis een wijziging, en wel in de richting van een steeds zuiverder of misschien slechts anders beleven van de identieke grondervaring.

Bij de primitieve mens gaat deze ervaring gepaard met een sterk ambivalent gevoel van angst voor en fascinatie naar het gans andere. God is mysterium tremendum, het goddelijke is mana, geladen met een energie waarvan de rechtstreekse ontlading op de mens dodelijk zou zijn, doch een kracht, die men zich onweerstaanbaar eigen wil maken, en waaraan men deelhebben kan door de tussenkomst van de priester, die als energie-transformator fungeert tussen het goddelijke en de mens…
Zolang dit numineuze beleefd werd als bestaande buiten de mens, kunnen we spreken van een eerste stadium der religieuze ervaring. In de oude beschavingen reeds wordt door sommige enkelingen een tweede stap gezet. Deze bestaat essentieel in de interiorisatie van het sacrale. Het goddelijke wordt niet meer buiten de mens ervaren, doch de mens wordt een deel van het goddelijke…
Het tremendum-element, de angst en de verschrikking verzwakken en worden verwondering en bewondering voor het grote, het eerbiedwaardige, het verhevene, de fascinatie wordt meer en meer liefde, het gans andere verschijnt meer en meer als wonder waaraan de mens deel kan hebben… Al deze mystieke ervaringen bewegen zich binnen godsdienstige systemen waarin de primitieve elementen doorgaans nog zeer sterk blijven naleven, vandaar de talrijke conflicten tussen orthodoxieën en de mystiek. De god van een Shankara, van een Ibn’Arabi of een Eckhart heeft niets gemeen meer met de God die in hun tijd door de massa en de godsdienst waartoe zij behoorden wordt beleden. Het Boeddhisme en voornamelijk het Zen-Boeddhisme ging nog verder en schakelde het gods-begrip uit de mystieke ervaring geheel weg. Het enige dat bleef was een deel hebben aan het onzeggelijke wonder van wat is, dat men, naast andere benamingen, gemakkelijkheidshalve ook met het woord “god” bleef benoemen.
… In Europa ging de ontwikkeling nog verder. Sedert de Renaissance vooral verloor de Europese mens radicaal iedere ervaring van het numineuze… De wetenschap zou iets volledig positiefs geweest zijn, indien men er geen nieuwe mythe had van gemaakt. Nu maakte men van een beschrijvend iets een normatief iets en stelde men deze nieuwe panacee in de plaats van de levende werkelijkheid.
Vandaag slechts overblijfselen, laatste stuiptrekkingen van een voorbij bijgeloof. Het “God is dood” heeft als gevolg dat ook het sakrale dood is.
De waarheid is omgekeerd. Wij staan voor de centraalste wezenservaring van de mens, die inherent is aan zijn natuur, aan zijn plaats in de reeks der zijnden… De intuïtie ervan bij de primitief is daarom qua intuïtie juist. Alleen de vertaling dezer intuïtie onderging in de loop der tijden een zekere wijziging…

Ter verduidelijking:dit alles speelt zich niet af op het plan van wat men in Europa gewoon is het intellect te noemen en dat in het rationele zijn hoogste mogelijkheid ziet, het speelt zich af op het plan van het geestelijke, dat het rationele als een onderdeel omvat, en dat een rechtstreeks kennen is door de totaliteit van de mens van iets van de totaliteit van het zijn...
Europa, samen met de God uit de kindertuin, heeft ook het bewustzijn, duister of klaar, van deze werkelijkheidsdiepte ondermijnd, het heeft het geloof erin gecompromitteerd en tenslotte ongeveer gedood en bijna volledig door een mechanistisch materialisme en determinisme vervangen…. Maar omdat men de werkelijkheid, zelfs onder de machtigste schijn, onmogelijk geheel kan ombrengen, bleef een duister geweten, een heimelijk bewustzijn van tekort gedaan te worden in de zwarte ogenblikken van vele enkelingen levend…En uiteraard zijn het vooral de kunstenaars geweest bij wie het vuur onder de as bleef smeulen. Zij het minst van al hebben zich kunnen neerleggen bij de triomfen en onder het verpletterend gewicht van de moderne, massale of
subtiele, vormen van innerlijke leegte en geestelijke dood, bij de aliënerende vergissing van een wereld, die het objectief denken voor de hoogste functie van de mens heeft aanzien…

Het numineuze zou men verder kunnen omschrijven als behorende tot wat ik vroeger reeds genoemd heb: een geestelijke dimensie van de mens en van de wereld.
Het geestelijke is het absolute zelf zoals in de Zen reeds wordt gezegd. Het is niet meer adequaat in woorden te vatten, slechts in een levend experiment te verwezenlijken. Men bereikt het geestelijk plan niet door een inzicht, door begrip, door een gedachteninspanning, maar door een interiorisatiemethode, waardoor ons bewustzijn, en evenzeer ons vlees en bloed, deze werkelijkheid a.h.w. worden. Het is het wezen der dingen dat in alles wat we kennen en ervaren aanwezig is en zijn aanwezigheid laat beleven.
Het is eigenlijk iets eenvoudigs, want het is de totale werkelijkheid, zoals ze is, die ieder van ons beleeft in de mate waarin hij daartoe in staat is.
Ieder mens, op begenadigde ogenblikken, heeft de intuïtie van deze realiteit, doch om ze blijvend te ervaren is soms een lange interiorisatiemethode nodig. De beroemdste is yoga, doch er zijn er andere… Ieder van ons bestaat uit stof… Ieder van ons bestaat uit energie. Onze stof zit vol vitalisme. Het is evident omdat wij ook dit door ervaring kennen. Ieder van ons bestaat uit gedachten en gevoelens, kortom uit psychologische elementen. Voor Europa eindigt hier de beschrijving van de mens. Alles is hiertoe herleidbaar. Wat de Europese mens immers nog niet realiseerde schijnt hem onbestaande, zoals gedachten voor een klein kind nog niet bestaan omdat het die nog niet experimenteerde. Onze beschrijving van de mens gaat een stap verder: ieder van ons bestaat daarenboven ook nog uit geest. Slechts deze vier gebieden beschrijven een volledig mens. De
geest zelf wordt in vele tradities nog in eigen lagen onderverdeeld. Het gemakkelijkst te realiseren hiervan is het plan van de liefde…
De glans van het geestelijke heeft meer gelijkenis met het licht, zowel figuurlijk als werkelijk, want steeds zijn het licht-verschijnselen die gepaard gaan met de ervaringen van “levend verlosten” en gerealiseerden.
Een ander schema, een cyclisch schema, dat in de meeste tradities voorkomt, vinden we in de beroemde woorden van Goethe: “Werde wer du bist”. En de methode hiertoe ligt vervat in Goethes even beroemde woorden: “Stirb und werde”. De wereld en het leven verschijnen hier als iets dat geworden is uit het zijn, of het wezen der dingen, of het goddelijke, waarvan de aard het ineffebale, het onzeggelijke, het geestelijke is.
Het kan niet genoeg herhaald worden: dit zijn schema’s, dit zijn symbolische voorstellingen. Het zijn povere menselijke pogingen om iets te formuleren van werkelijkheidsbelevingen die voorbij de taal liggen, voorbij de voorstellingsmogelijkheden, voorbij de simpele logica, doch die in de levende substantie van een geestelijk experiment, zowel als de evidentie van onze stoffelijke, vitale en psychologische plannen, voor ons even evident kunnen worden. Men zal het geestelijke, of het numineuze, nooit met woorden klaar kunnen bepalen.

BEN KOELMAN

Het numineuze of het geestelijke bewijst men niet. Men is er gevoelig voor, men heeft er antennes voor, men beweegt op dezelfde golflengte. Het gaat ermee zoals met de schoonheid: ze is er, maar men moet ze kunnen zien. Deze inleiding is slechts een getuigenis.
Zij wil eveneens van een aanwezigheid blijk geven. De samenstellers van de bloemlezing die hierop volgt zijn er namelijk van overtuigd dat het numineuze, ook vandaag nog, zij het vaak onbewust, aanwezig is in de kunst in het algemeen en in de literatuur en de poëzie in het bijzonder.
De crisis van vandaag is er een van de geest. De zijnservaring werd herleid tot zijnsweten en vandaag verging dat laatste in het nihilisme. Uiteraard gebeurde dit slechts op het plan van het denken. En daar de Europeeër het denken als het hoogste bereik van de mens heeft leren beschouwen, stort met het nihilistisch denken schijnbaar alles in. Het leven echter dat een totaalexperiment is, is ruimer en sterker dan alle denken. De Europese mens meent alleen dat het leven geen zin meer heeft, maar ondertussen leeft hij verder. De dag dat hij weer bewuster zal leren, niet alleen maar te menen, doch volledig te leven, zal dat nihilisme als een artificieel denk-gebouw in mekaar storten.
De huidige mens dorst meer en meer naar een hergeboorte in een werkelijkheid, waarvan het duidelijk is dat ze een geestelijke dimensie moet hebben. De enige dimensie die het leven een zin geeft en er dus ook opnieuw een zin zal kunnen aan geven. Dat deze zin vandaag een nieuwe vertaling nodig heeft is daarbij een normaal
verschijnsel… Het numineuze is tenslotte het mysterie zelf. Zolang wij geen voldoende diepten van dat mysterie geëxperimenteerd hebben kunnen wij er maar naar tasten… Het enig criterium dat niet onjuist schijnt is dat het streven moet gaan naar een steeds verder transcenderen van de mens… naar een opgaan in een realiteit die tijd, ruimte en contingenties overstijgt, naar iets dat de mens terzelfdertijd fundeert en aanzuigt in een verblindende trechter van licht, naar een opgaan der individualiteit in een universeler en essentiëler Zelf.”

(Erik van Ruysbeek, in: Lumen Numen, het numineuze in de poëzie, uitg.: Henry Fagne, Brusel, 1971,
p.5-17)

*
ANTHOLOGIE DU NUMINEUX

"Le mot "numineux" n'a pas encore employé souvent. De notre temps moderne, ce terme fut formé pour la première fois par Rudolf Otto, dans son livre "Das Heilige". Il déduit le mot du Latin "NUMEN", mais ajouta à une édition postérieure que le terme fut déjà employé dans le même sens par Calvin et Zinzendorf.
L'édition néerlandaise du dit livre donne comme explication du mot "NUMEN": être surnaturel, sans représentation précise.
Le sous-titre de l'oeuvre est: "traité sur l'irrationel dans l'idée du divin et son rapport avec le rationnel." Puisqu'il s'agit ici plutôt d'une expérience "irrationelle", nous avons cru bien faire de composer une anthologie de citations philosophiques, mystiques, poétiques et d'autres pour mieux situer ce numineux et pour évoquer chez le lecteur des souvenirs de pareils sensations.
Chez R. Otto, ce numineux est encore étroitement lié à l'écrasante puissance et la foudroyante colère de Dieu.
De notre point de vue, ce numineux couvre un domaine beaucoup plus large et il n'est pas toujours directement lié à l'idée d'un dieu personnel. Après Otto, ce thème a été développé davantage par e.a. Godel et Mircea Eliade.
Chez ce dernier, c'est surtout "le sacré et le profane" qui mérite notre attention et où il s'agit surtout de manifestation de ce numineux: l'hiérophanie.
Cette anthologie traîte donc surtout ce numineux-là et ses différentes manifestations :hiérophanie, théophanie, les notions philosophiques de l'imagination créatrice (en tant qu'organe pour pénétrer ce numineux), ainsi que les notions du "possible", du "non-être", du "vide créateur" etc...
Textes de: Mircea Eliade, Elie Faure, Carette, Henri Michaux, Alain Jouffrou, Henri Corbin, Paul Klee."

(Kari Bert, art.: Anthologie du Numineux, dans: Lumière et numineux / Licht en numen,
inleidingen/introductions, Antwerpen, september 1967, aflevering een, p. 28)

BEN KOELMAN

*
ANTHOLOGIE VAN HET NUMINEUZE

"Het woord 'het numineuze' werd nog niet zo dikwijls gebruikt. In onze moderne tijd wordt deze term het eerst gevormd door Rudolf Otto in zijn boek 'Das Heilige'. Hij leidde het woord af van het Latijnse numen, maar zegt in een latere editie dat reeds vóór hem Calvijn en Zinzendorf deze termen hadden gebruikt in dezelfde zin.
Als verklaring voor numen geeft de Nederlandse editie van dit boek het volgende: numen: bovennatuurlijk wezen, nog zonder preciese voorstelling. De ondertitel van het werk luidt: 'een verhandeling over het irrationale in de idee van het goddelijke en de verhouding ervan tot het rationele.'

Daar het eerder om een ervaring gaat die inderdaad 'irrationeel' is, dachten wij er goed aan te doen een anthologie samen te stellen van wijsgerige, mystieke, poëtische en andere citaten om dit numineuze beter te situeren en om bij de lezers echo's te verwekken die bij hen herinneringen aan dergelijke gewaarwording kunnen oproepen.
Bij R. Otto is dit numineuze nog eng verbonden aan het machtige, verschrikkelijke en verpletterende van de godheid. Ons inziens bestrijkt dit numineuze een veel ruimer gebied en is het niet altijd direct verbonden met de idee van een persoonlijke godheid.
Na hem werd dit idee verder uitgewerkt door o.a. Godel en Mircea Eliade. Bij deze laatste is het vooral 'Le sacré et le profane' dat onze aandacht verdient en waar het vooral gaat om de verschijning van dit numineuze: de hiërofanie.
Deze anthologie gaat dan vooral over dit numineuze, en de verschijningsvormen ervan: hiërofanie, theofanie; en ook de wijgerige noties van scheppende verbeelding, als orgaan om dit numineuze binnen te dringen, alsmede de begrippen van 'mogelijk zijn', 'niet zijn', 'scheppend vacuum', enz..."

(Kari Bert, art.: Anthologie van het numineuze, in: Lumière et numineux / Licht en numen,
inleidingen/introductions, Antwerpen, september 1967, aflevering een, p. 28)

*
... DIE WE ZULLEN NOEMEN "HET NUMINEUZE NU"...
Ma faim, qui d'aucun fruit
d'ici
ne se régale,
trouve en leur docte manque
une saveur égale.
(Mallarmé)

"Toen men vijftien à twintig jaar geleden over "dingen" sprak, die niet met de toen gangbare meet- en telinstrumenten konden getest worden, werd men bekeken met een welwillend medelijden of kreeg men enkel gehoor bij oververhitte "gereligieusden", of zogezegde kenners van het occulte. Maar het verder wentelend wiel van de tijd reed reeds over heel wat "vrienden en kennissen" heen - het zijn intussen allemaal deftige heerschappen... geworden: zij beminnen niet, kennen de bezetenheid tot het heilige niet, zijn niet in vervoering, niet in de ontzaglijke huiver om schoonheid en liefde en de voor de mens soms vernietigende confrontatie met deze dingen. Ze vervelen zich en peuzelen langzaam hun tot intellectualisme gereduceerde leven op zonder het te verteren. Deze peuzelende ongelovigen hebben evenwel de krachttoer van de eeuw meegemaakt en hun grootste droom in vervulling zien gaan. Immers nu kunnen zij inderdaad de maan geven aan hun immer aflatend vragende, nimmer met kleine antwoorden tevreden te stellen kinderen. Evenwel moeten we vaststellen dat ook dit niet genoeg was - het volstaat immers niet om de maan aan iemand te geven- want steeds opnieuw zullen de kinderen en hun kinderen toch achter de "sprookjes" aanhollen, en steeds weer zal het voor de "jeugd" mogelijk zijn om niet beneden de mate van vervoering en liefde (waartoe zij in staat is) te blijven... als voorbeeld kan men verwijzen naar de communicatie die er nu tussen de jeugd is en de muziek. (Vb. die van Jimi Hendrix en vb. die van Ravi Shankar). Wanneer we bedenken dat er ganse volkeren ooit waarlijk meeleefden met de grootheid van zien en aanvoelen van hun kunstenaars, dan komt ons dit nu voor als iets ongelooflijks. Wij kunnen ons nu niet meer voorstellen hoe - door het collectief "geestelijk een-zijn" - een Egyptenaar ooit samen met Akhenaton de geheimen van natuur en kosmos meelas. Nu, immers wordt t.o.v. het Numineuze, van elke lezer afzonderlijk gevergd, dat hij zijn mogelijkheden tot medebeleven tot het uiterste benut, opdat hij zich totaal buiten zijn "dagelijkse-ik" zou kunnen verplaatsen, want indien hij daartoe niet in staat is dan zal hij misschien al te vlug van
hineininterpretation of mystificatie spreken, en daarmee is voor hem de kous dan af...

En hoe zal de hedendaags "dichtende" op deze -door Van Ruysbeek, Bert en Largot samengestelde- anthologie reageren? ... Er wordt immers, in deze bloemlezing, op een harde manier stelling gekozen: Is het numineuze in de kunst (en het leven) nu nog mogelijk, is het mystificatie of werkelijke intelligentie, is het een kinderachtigheid of werkelijk tastbaar maken van een toestand van verruimd (of hoger) bewustzijn? Wij laten de vraag ter oplossing aan de lezer over. Wij, als samenstellers hebben die vraag elk voor onszelf opgelost, dat blijkt uit onze keuze (uit ongeveer vierduizend gedichten). Wij laten de vraag open voor de lezer, en vooral voor de jonge lezer. Onder de vele beslissingen met betrekking tot het samenstellen van deze anthologie:
Niet Gezelles overbekende "'t er viel 'ne keer..." of het "alle dingen syn my te inge" van de (pseudo?) Hadewych te publiceren (hoewel deze gedichten zich hier in hun juiste omgeving zouden gevoeld hebben), het niet publiceren van het werk van de dichters van het "Abyssale-om-het-licht", het zich beperken tot gedichten als zodanig en het niet opnemen van proza of poëtisch proza, het ons beperken tot een bepaald aantal bladzijden druk...
Is er één zeer moeilijk geweest ... namelijk: in deze uitgave het werk van dichters onder de veertig jaar niet op te nemen... Het is onze bedoeling echter om een volgende bundel samen te stellen, die we als het ware zullen kunnen noemen "Het Numineuze NU". We hebben de zekerheid dat de huidige generatie zich veel meer dan de vorige generaties geconfronteerd voelt met het numineuze.
Bij al deze vaststellingen zijn we ons dus uiteindelijk gaan afvragen "hoeveel schatten er nog vanuit de aarde aan het daglicht gebracht kunnen worden" ... of er buiten de dichters die we reeds kennen, er nog jonge dichters van het numineuze zijn...
Deze bloemlezing is speciaal voor hen samengesteld en geldt tegelijk als studiemateriaal en als een zeer dringende uitnodiging (zelfs uitdaging!). Dus, zeer concreet: zendt uw poëzie op naar Erik Van Ruysbeek... Brussel."

(Serge Largot, in: Lumen Numen, het numineuze in de poëzie, uitgeverij Henry Fagne, Brussel, 1971,
p.18-20)

0 Comments:

Post a Comment

<< Home